Leren is voor Cato een schizofrene ervaring. Ze wil graag
alles kunnen maar ze wil niet dat mensen haar dingen leren. Ze wil zelf de
regie houden en bovendien; als iemand haar iets wil leren, denkt diegene dan
dat ze dom is?
Mensen mogen haar niet zien zoals ze is. Ze wil zichzelf
niet zien zoals ze is. Als een leraar haar iets gaat leren weet hij iets van
haar. Hij weet dat er een hiaat in haar kennis zit dat hij wil opvullen. En dat
ervaart Cato als bedreigend. Toch is ze heel blij als ze weer iets nieuws
beheerst. Het is een voorturende strijd tussen de behoefte aan autonomie en de
nieuwsgierigheid.
Een voorbeeld: Ik wilde dat Cato met de fiets zelfstandig
naar haar nieuwe schooltje zou gaan. Een jaar geleden toen ze nog gewoon op
school zat ging ze overal zelfstandig naar toe. Het afgelopen jaar is deze
vaardigheid volledig verdwenen. Heel jammer natuurlijk. Ik weet echter uit
ervaring dat ze het kan leren dus begon ik er weer met frisse tegenzin aan. Dat
klinkt niet gezellig maar dat is het ook niet. Als Cato iets niet wil heb je
een zware kluif.
Om te beginnen fietsten we samen naar school. Daar had ze
helemaal geen zin in. Ze moest dan achter mij aan fietsen want ze wist de weg
niet. Dus ging ze liever met de auto. Dagelijks stonden we kibbelend naast de
fietsen. Twee meter bij de fietsen vandaan stond de auto geparkeerd. “Met de
auto!” stond ze naar me te roepen. "Nee," riep ik terug, "we gaan met de fiets!"
Overigens, Cato wil nog steeds in New York
gaan wonen en daar fietst niemand. Daar gaat iedereen met de taxi. “Ik hoef de
weg niet te weten. Dat weet de taxichauffeur.” Dom is ze niet en daar ben ik
dan vreemd genoeg blij mee.
Zodra Cato op de fiets zat ging ze dromen. Ze volgde
mijn achterwiel en dacht aan haar favoriete filmpjes. Ze lette niet op de
route. Ze moest achter mij aan fietsen. Daar baalde ze van, maar met haar
dromerijen kon ze zich daarvan afsluiten. Af en toe riep ik naar haar: “Kijk
Cato, bij dit punt moeten we linksaf.”
“Weet ik!” schreeuwde ze dan boos naar mij.
Na een paar weken werd het tijd om haar voorop te laten gaan.
Minutenlang stonden we op straat te ruziën. Cato maakte dan een gebiedend
gebaar met haar hand wat zoveel betekende als: Na u. Ik zei: “Nee, jij gaat
voorop.” Uiteindelijk scheurde ze er boos vandoor. Bij elke kruising aarzelde
ze en werd ze woedend omdat ik het moest voorzeggen.
Onvermijdelijk kwam het moment dat ze de weg wist. En nu is
ze zo blij. Ze springt op de fiets. Ze vraagt nooit meer om de auto. Ze kan
naar school fietsen zonder mij, helemaal alleen. En dat gevoel van vrijheid en
zelfstandigheid maakt haar zichtbaar gelukkig.
Dat is wat we met onderwijs proberen te bereiken.
Levensgeluk door autonomie. Het is de strijd meer dan waard.